![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
Zelfs vandaag de dag wordt nog steeds onderwezen dat Jezus in de wereld is gekomen om ons te redden, om de mensheid te verlossen van haar zonden, te beginnen met de zogenaamde “erfzonde” waarmee we volgens die leer —duidelijk geïnspireerd door het manicheïsme— al besmet zouden zijn vanaf onze geboorte. In deze visie zou Jezus met zijn dood voor die verlossing hebben moeten betalen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel mensen, zodra ze de onzinnigheid of hardheid van dit idee beseffen, zich afkeren van een Kerk die een dergelijke leer verkondigt.
Maar wanneer we het Evangelie rechtstreeks benaderen, ontdekken we een andere boodschap. Jezus sprak voortdurend over God als “Vader”, een figuur die liefde, nabijheid en mededogen oproept. En een echte vader veroordeelt zijn kinderen niet tot eeuwige straf, noch eist hij bloedige offers als voorwaarde voor vergiffenis. De missie die Jezus op zich neemt —en waartoe hij zijn volgelingen uitnodigt— is niet het stichten van een verzoeningscultus, maar het radicaal transformeren van deze wereld. Zijn verkondiging van het Koninkrijk van God is niet gericht op een spiritueel hiernamaals, maar op een huidige realiteit: “Laat uw Koninkrijk komen”, “Laat uw wil geschieden op aarde zoals in de hemel”.
Het kruis opnemen en hem volgen betekent niet dat men zich neerlegt bij het lijden of het aanbiedt als betaling voor zonden, maar dat men zich actief inzet voor die transformerende en bevrijdende missie. Jezus kwam om de mensheid van zichzelf te redden —van het kwaad dat wij elkaar aandoen— en om ons een nieuwe manier van omgaan met elkaar te leren, gebaseerd op liefde, broederschap en wederzijdse vergeving: “vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven onze schuldenaren”.
In die zin is de Bergrede de ethische kern van zijn voorstel: een levenswijze die alle vormen van geweld, overheersing, uitsluiting of elitisme afwijst. De vervulling ervan zou betekenen dat alle oorlogen, ongerechtigheden en conflicten die de mensheid verdelen, worden overwonnen.
De theologie die zich door de eeuwen heen ontwikkelde in zeer uiteenlopende culturele en politieke contexten is echter niet neutraal. Daaruit is een religieus model ontstaan dat zich richt op eredienst, rituelen en clerus als bemiddelaar. Deze structuur heeft een specifiek soort gelovige voortgebracht: mensen die zich vooral bekommeren om hun “persoonlijke heiliging”, het naleven van religieuze voorschriften, het regelmatig bijwonen van missen en processies, biechten, communiceren, bidden, vasten, en in sommige gevallen geestelijke begeleiding zoeken. Maar dit soort religiositeit —zo gericht op het individu en het ritueel— leeft vaak met de rug naar de menselijke werkelijkheid. In het beste geval omvat het een occasionele aalmoes of deelname aan liefdadigheidswerken —zoals die georganiseerd door CARITAS— maar zelden stelt het de sociale structuren die armoede, uitsluiting of ongelijkheid veroorzaken, ter discussie.
Jezus is niet gekomen om dat soort lege religiositeit te vestigen. Die vorm van spirituele praktijk zou zeer geschikt geweest zijn voor de jongeman in het Evangelie die Jezus niet durfde te volgen vanwege wat dat betekende voor zijn rijkdom. Jezus werkelijk volgen vereist een radicale inzet om de waarden die deze op eigendom en markt gebaseerde samenleving ondersteunen, te confronteren en te verwerpen. De sacramenten van de doop en de eucharistie, door Jezus ingesteld, dragen een duidelijke bedoeling in zich: het aanklagen en afwijzen van de ongelijkheid die eigen is aan het dominante klassenstelsel. Toch wordt deze transformerende dimensie van Jezus’ oproep genegeerd door de ritualisering van de clericale liturgie.
Zo'n cultisch religieus model vereist ook gespecialiseerd personeel om het te beheren: een clericale hiërarchie die verantwoordelijk is voor het organiseren en leiden van vieringen, het consecreren, vergeven, prediken en toedienen van de sacramenten. Deze priesterklasse geniet een hogere status binnen de gemeenschap, vervult prominente rollen in liturgische handelingen en vindt in de kerkelijke structuur een pad naar promotie en vooruitgang. Het is veelzeggend dat veel van hun privileges draaien rond het onderhoud van tempels, heiligdommen en rituelen.
Dat is niet wat Jezus wilde vestigen. In zijn tijd bestond er al een religieus systeem dat werd geleid door een priesterkaste, en zijn verhouding tot hen was kritisch —zo niet ronduit confronterend. Hij noemde deze religieuze leiders “blinde leiders van blinden”. Jezus wilde dat systeem niet voortzetten, maar overstijgen. De volgelingen van Jezus, in de geest van het Evangelie, voelen zich geroepen om de wereld radicaal te veranderen. Zij vinden het onaanvaardbaar dat ongelijkheden en onderdrukking mannen en vrouwen, rijken en armen, hele volkeren blijven verdelen. Hun gemeenschapsorganisatie draait niet om eredienst of liturgie, maar om transformerende en bevrijdende actie.
Daarom moet de samenkomst van de gemeenschap van Jezus’ volgelingen niet ritualistisch zijn, maar ervaringsgericht en participatief. Het lezen van het Evangelie en het vieren van de Eucharistie moeten bevrijd worden uit het formele liturgische kader waarin ze zijn opgesloten, om hun oorspronkelijke betekenis te herwinnen: het bewustzijn wekken van de bevrijdende missie die Jezus hen toevertrouwt.
We hoeven niet te treuren om het verval van bepaalde vervreemdende vormen van religiositeit. Wat ons zou moeten inspireren, is de hoop om op weg te gaan naar een manier van Jezus volgen die trouwer is aan zijn boodschap: een levend geloof, toegewijd aan gerechtigheid, liefde en de waardigheid van alle mensen.