![]() | ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() ![]() |
De recente verandering in het pausambt heeft het Vaticaan opnieuw in het middelpunt van de wereldwijde media-aandacht geplaatst. Wekenlang hebben de media onafgebroken berichtgeving gewijd aan het conclaafproces en de persoonlijke eigenschappen van de nieuwe paus. Deze mediastorm heeft echter diepere en urgentere vragen overschaduwd: Hoe wordt autoriteit uitgeoefend in de Katholieke Kerk? Welke rol spelen de gelovigen in haar organisatie? En in hoeverre weerspiegelt deze structuur de geest van het Evangelie dat zij beweert te vertegenwoordigen?
De manier waarop de media de overgang van het pausambt hebben behandeld, illustreert een verontrustende trend: de trivialisering van het debat over het institutionele model van de Kerk. Er is enthousiast gespeculeerd over de vraag of de nieuwe paus een hervormer of een traditionalist zou zijn, of hij uit het mondiale Noorden of Zuiden zou komen, en of hij een vriendelijke of meer doctrinaire stijl zou hebben. Maar de echte onderliggende kwestie is grotendeels vermeden: de structureel ondemocratische en uitsluitende aard van het huidige kerkelijke systeem.
In de 21e eeuw blijft de Kerk functioneren volgens een hiërarchische en verticale logica die de overgrote meerderheid van haar leden uitsluit van besluitvormingsprocessen. Leken—vooral vrouwen—hebben nog steeds geen echte stem of stemrecht in de organen waar pastorale, theologische en institutionele richtingen worden bepaald. Toegang tot macht is uitsluitend voorbehouden aan gewijde geestelijken, binnen een structuur die niet is ontworpen voor gedeelde verantwoordelijkheid, maar voor gehoorzaamheid.
Dit model is niet alleen anachronistisch in vergelijking met andere sociale organisaties die representatieve en participatieve bestuursvormen hebben omarmd, maar het staat ook in directe tegenspraak met de ecclesiologie van het Tweede Vaticaans Concilie, dat het idee van het Volk van God als actieve deelnemers in het kerkelijk leven heeft herontdekt. Toch is dat conciliaire inzicht systematisch tegengehouden door een institutioneel apparaat dat meer bezorgd is om het behoud van macht dan om de vernieuwing ervan.
Dit hiërarchische model is niet spontaan ontstaan. Het was het resultaat van eeuwen institutionele consolidatie, waarin de Kerk steeds meer kenmerken aannam die ver af stonden van de beweging van Jezus. In dat proces werd de profetische en bevrijdende kern van het Evangelie geleidelijk naar de achtergrond verdrongen ten gunste van een structuur die gericht is op eredienst, liturgie en doctrinaire controle. De rol van de geestelijkheid werd absoluut gemaakt als exclusieve bemiddelaars tussen God en het volk, terwijl de christelijke gemeenschap werd getransformeerd in een passief publiek, losgekoppeld van de transformerende praxis van het Koninkrijk van God.
Gedurende lange periodes van haar geschiedenis heeft de Kerk meer energie gestoken in het behouden van uiterlijke vormen—rituelen, plechtigheden, liturgische normen—dan in het belichamen van de blijde boodschap voor de armen, gerechtigheid voor de uitgeslotenen of profetische aanklachten tegen onderdrukkende machten. Deze overgroei van cultische aspecten boven het gemeenschappelijke en missionaire blijft elke authentieke vernieuwing belasten. Het herinneren en herwinnen van Jezus’ bevrijdingsproject is een noodzakelijke voorwaarde voor elke serieuze poging tot kerkelijke hervorming.
Wat nog verontrustender is, is dat deze rigide structuur wordt verdedigd onder een vermeende goddelijke legitimiteit, waarbij kerkelijke macht wordt gepresenteerd als onaantastbaar en onbetwistbaar. Toch biedt het Evangelie een radicaal andere visie op autoriteit. Jezus, die verre van dominerende macht uitoefende, presenteerde zichzelf als dienaar: “Wie de eerste wil zijn, moet de laatste van allen zijn en dienaar van allen” (Marcus 9:35). In zijn omgang met gemarginaliseerden, zijn kritiek op de religieuze machten van zijn tijd en zijn manier van gemeenschap vormen, relativeerde Jezus elke vorm van autoriteit die niet in dienst stond van het algemeen welzijn.
Trouw aan de boodschap van het Evangelie kan geen kerkstructuur ondersteunen die macht concentreert in een geestelijke elite, de veelheid van charisma’s uitsluit en vrouwen systematisch marginaliseert. Integendeel, het vereist een diepe transformatie naar een model van Kerk waarin autoriteit werkelijk representatief is en wordt uitgeoefend als dienst, niet als privilege.
De massa van gelovigen lijkt te schommelen tussen berusting en voorzichtige hoop. Velen voelen aan dat het niet volstaat te hopen op een “goede paus” of een meer benaderbare stijl. Wat op het spel staat, is veel dieper: het gaat erom te onderscheiden of de Kerk bereid is de consequenties van het Evangelie dat zij verkondigt te omarmen en de machtsstructuren te herevalueren die haar beletten om ten volle geleefd te worden.
In democratische samenlevingen nemen katholieken actief deel aan politieke processen waarin zij rechten, stem en invloed hebben. Maar binnen hun eigen Kerk worden dezezelfde burgers behandeld als onderdanen, zonder effectieve kanalen van participatie in de beslissingen die hun geloofsgemeenschap raken. Deze tegenstrijdigheid schreeuwt om een oplossing. Hoe lang blijven we deze kerkelijke uitzondering nog aanvaarden die gelovigen ontzegt wat als rechtvaardig wordt erkend in andere domeinen van het leven?
De verandering in het pausambt zou een gelegenheid moeten zijn om diep na te denken over deze kwesties. Dit is geen secundaire of louter organisatorische zaak. Het is een theologische, evangelische en pastorale vraag. Kunnen we blijven vasthouden aan een machtsstructuur die noch de boodschap van Jezus noch de waardigheid van de gelovigen weerspiegelt? Kunnen we blijven wachten met een hervorming die al decennialang wordt gevraagd door grote delen van het Volk van God?
Wat op het spel staat is de geloofwaardigheid van de Kerk zelf en haar vermogen om het Evangelie te belichamen in een wereld die behoefte heeft aan levende, open en medeverantwoordelijke gemeenschappen. Misschien is het tijd om niet langer te wachten op verandering van bovenaf, maar te beginnen met het bouwen van onderaf aan een Kerk die trouwer is aan haar oorsprong en vrijer van de ballast van geïnstitutionaliseerde macht.