Vandaag kan een christen die ervoor kiest om het Evangelie serieus te leven, als een ongemakkelijk of zelfs verdacht figuur worden gezien. Hun toewijding aan de leer van Jezus — geweldloosheid, gerechtigheid, zorg voor de armen en afwijzing van macht en consumentisme — wekt vaak ongemak op, zelfs binnen de Kerk zelf. Zo iemand wordt als vreemd beschouwd, als een wereldvreemde idealist of, erger nog, als een bedreiging.

Die reactie is geen toeval. Ze heeft diepe wortels in de geschiedenis van het christendom, dat begon als een vervolgde beweging en uiteindelijk uitgroeide tot een machtige instelling. Onderweg verloor de revolutionaire boodschap van Jezus aan kracht. Die arme Jezus, vriend van de gemarginaliseerden en criticus van religieuze macht, werd vervangen door een comfortabeler, decoratiever figuur.

Vandaag ondervinden degenen die het Evangelie oprecht willen leven — de kant van de armen kiezen, luxe afwijzen, gerechtigheid nastreven — weerstand, niet alleen van de wereld maar ook binnen de Kerk. Leven zoals Jezus en de Kerk vragen op Hem te lijken, is een bedreiging voor wie een comfortabele, aan het systeem aangepaste vorm van geloof verkiest. Authentiek christendom is niet volgzaam of conformistisch: het is kritisch, profetisch en ongemakkelijk. Het Evangelie is geen theorie voor boeken; het is een uitnodiging om het leven te veranderen. In het begin werd het christelijk geloof geboren onder gewone mensen die deelden wat ze hadden, samen baden en met hoop leefden. Er waren geen tempels of hiërarchieën. Wat telde was niet het dogma, maar liefde, gerechtigheid en gemeenschap.

Maar met de tijd werd het geloof steeds intellectueler. Wat ooit een manier van leven was, veranderde in abstracte betogen en een reeks Byzantijnse dogma’s. Er werd heftig gedebatteerd over de aard van God, terwijl het echte menselijke lijden werd vergeten. Het Evangelie, dat tot engagement moest leiden, raakte ver verwijderd van het leven en werd opgesloten in doctrines die niets veranderden. Theologie hield op een stem nabij het volk te zijn en werd een oefening die niemand meer uitdaagde.

Terugkeren naar het Evangelie betekent terugkeren naar het essentiële: luisteren naar de armen, het leven delen, vergeven en dromen van een nieuwe wereld. De incarnatie is niet enkel een geloofsartikel: het is God die deel wordt van de mensheid en haar kwetsbaarheid. In Jezus openbaart God zich in het kleine en alledaagse. Hij heerst niet — Hij vergezelt. En dat doorbreekt alle machtsstructuren.

We kunnen deze tegenstelling beter begrijpen door de krachten te overwegen die de geschiedenis van de Kerk hebben gevormd: macht en rijkdom. Vanaf het Edict van Milaan in de 4e eeuw hield de Kerk op een vervolgde basisgemeenschap te zijn en werd ze een bevoorrechte structuur met politieke en economische invloed binnen het Romeinse Rijk. Vanaf dat moment begon de drang naar controle, naar het vergaren van rijkdom, naar het opzetten van hiërarchieën en het opleggen van normen vanuit een positie van superioriteit de instelling te verwijderen van de levensstijl die Jezus predikte en leefde. De revolutionaire dimensie van het christendom werd opgeslorpt door een instelling die vanaf de 4e eeuw verweven raakte met politieke en economische macht. De beslissende verandering kwam rond het jaar 370, toen de rijken en machtigen massaal tot de Kerk toetraden. Daarmee werd een logica geïntroduceerd die vreemd was aan het Evangelie. De elites, getraind in imperiale retoriek en administratie, namen kerkelijke functies over en reorganiseerden de gemeenschap met hiërarchische structuren. Zo verschoof het christendom van een marginale geloofsgemeenschap naar een maatschappelijk invloedrijke instelling die op orthodoxie was gericht.

Wat ooit goed nieuws was voor de armen, werd aangepast aan de belangen van de machtigen. Die logica werkt vandaag nog door. Het probleem is niet enkel historisch: huidige kerkstructuren weerspiegelen vaak nog datzelfde model.

De christelijke gemeenschap, die een plaats van dienstbaarheid had moeten zijn, werd een autoriteit over het leven van mensen. Met die transformatie kwamen beslissingen die weinig met het Evangelie te maken hadden: slavernij werd gerechtvaardigd, vrouwen werden uitgesloten, rigide normen over seksualiteit werden opgelegd. Er werd een leer opgebouwd die eerder uitsloot dan verwelkomde.

Rijkdom en macht werden criteria voor gezag. Trouw aan de boodschap van Jezus — die oproept tot dienstbaarheid en eenvoud — werd vervangen door institutionele gehoorzaamheid gericht op controle. Degenen die het Evangelie probeerden te leven vanuit de marges, werden het zwijgen opgelegd, omdat hun leven de tegenstrijdigheid blootlegde tussen wat de Kerk predikte en wat ze daadwerkelijk deed.

Terugkeren naar het Evangelie is een oproep tot radicale verandering. Het gaat niet alleen om hervormingen of het moderniseren van de taal, maar om een diepe bekering: opnieuw luisteren naar de stem van Jezus, die roept van beneden, vanuit de uitgeslotenen. Het betekent breken met structuren die de missie van het bouwen aan Gods Koninkrijk op aarde niet meer weerspiegelen, en opnieuw kiezen voor een levend en geëngageerd geloof.

In deze context nam de clerus beslissingen die tot ver in de 20e eeuw voortduurden. Vanaf de 8e eeuw bijvoorbeeld werden de gebeden van de Mis — het Canon — stil en uitsluitend in het Latijn uitgesproken, een taal die het volk niet meer begreep. Ook begonnen priesters in die periode de Mis op te dragen met de rug naar het volk. De praktijk van private Missen werd wijdverspreid: vieringen waarbij een priester alleen celebreerde, zonder aanwezigheid van gelovigen of misdienaars, vaak in kleine kapellen. Zo werd de liturgie, oorspronkelijk een gemeenschapsgebeuren, een handeling die bijna uitsluitend aan de clerus was voorbehouden, terwijl de leken tot een passieve en gehoorzame rol werden gereduceerd.

Tegelijkertijd gaven deze liturgische veranderingen aanleiding tot een economisch systeem dat de clerus bevoordeelde. In de eerste eeuwen van het christendom brachten de gelovigen offers naar het altaar, die daarna werden verdeeld volgens de noden van de gemeenschap. Maar met de institutionele consolidatie van de clerus werden deze offers vervangen door geldbetalingen die leken moesten doen voor Missen. Deze logica van betaling breidde zich uit tot andere sacramenten en religieuze rituelen zoals dopen, huwelijken, vormsels, begrafenissen en patroonheiligenfeesten.

Hieruit ontstonden praktijken met een ernstig moreel gebrek. Een duidelijk voorbeeld zijn de zogenaamde “Gregoriaanse Missen”: een reeks van 30 Missen die 30 dagen na elkaar worden gevierd, met de belofte dat dit het verblijf van een ziel in het vagevuur versnelt. De prijs van deze Missen lag aanzienlijk hoger dan die van een gewone Mis. Om het lagere tarief van gewone Missen te compenseren, begonnen sommige priesters meerdere Missen snel na elkaar op te dragen. Daarbovenop kwam het nog winstgevender en controversiëlere systeem van aflaten, gepromoot door paus Leo X om de bouw van de Sint-Pietersbasiliek in Rome te financieren.

Kerkelijke hiërarchieën hielden op zich te richten op dienstbaarheid en nabijheid bij het volk, en werden bezet door degenen die de waarden van macht belichaamden: prestige, politiek en invloed. In plaats van de Goede Herder te volgen, gedroegen veel leiders zich als beheerders die hun autoriteit wilden behouden en het Evangelie opzij schoven als leidraad. Een vroeg voorbeeld hiervan was de doctrine van paus Gelasius I in 494, die de spirituele en tijdelijke macht scheidde, en het begin markeerde van een langdurige spanning waarbij de Kerk ook wereldlijke macht wilde uitoefenen. De Kerk claimde goddelijke autoriteit en wilde macht uitoefenen buiten het religieuze domein, met invloed op politiek, economie en het dagelijks leven. Het pausambt werd een figuur met zowel doctrinaire als burgerlijke macht, een rivaal van keizerrijken. Deze vermenging van het geestelijke en wereldlijke creëerde een gevaarlijke dubbelzinnigheid: de Kerk, geroepen om Gods Koninkrijk te belichamen, begon te handelen als een ander koninkrijk, dat macht zocht. Ze verwijderde zich van Degene die weigerde macht te gebruiken om Zichzelf te redden en die onderdrukkende religieuze structuren aanklaagde. Geloof hield op een transformerende ervaring te zijn en werd een systeem van regels. Heil werd beloofd aan de gehoorzamen. Het Evangelie werd wel gelezen, maar niet geleefd. Wat een kracht tot bevrijding moest zijn, werd een religie die de gevestigde orde diende. De relatie met Jezus werd vervangen door onderwerping aan hiërarchie.

Tijdens de middeleeuwen bereikte deze macht haar hoogtepunt. De paus was niet langer één onder anderen, maar de hoogste leider met absolute macht. Hij vaardigde wetten uit, oordeelde en regeerde. Het Evangelie werd verdrongen door een Kerk die zich als een rechtbank gedroeg. Gezag werd niet meer begrepen als dienstbaarheid, maar als controle. Een belangrijk moment in de centralisatie van kerkelijke macht was de Dictatus Papae van 1075, waarin Gregorius VII de suprematie van de paus boven alle menselijke autoriteit claimde, zelfs boven keizers. Het was niet slechts een institutionele hervorming, maar een theologische verklaring die de grens tussen het geestelijke en wereldlijke vervaagde. Deze visie bereikte een uiterste in de bul Unam Sanctam van 1302, die onderwerping aan de paus als voorwaarde voor het heil stelde. Dat was niet symbolisch — het was officiële leer die kerkelijke macht tot noodzakelijke bemiddelaar tussen God en mensheid maakte.

Op 8 januari 1454 nam paus Nicolaas V een besluit dat vandaag onbegrijpelijk onrechtvaardig lijkt, maar toen aansloot bij de theologie van macht die sinds Gregorius VII was ontwikkeld. In de overtuiging van zijn “volheid van apostolische macht” schonk hij de koning van Portugal niet minder dan alle koninkrijken van Afrika. Deze “gift” omvatte het recht om alle domeinen, bezittingen en goederen in te nemen, te veroveren en de volkeren van Afrika voor altijd tot slaaf te maken. Deze “royale” en extravagante schenking werd bevestigd door andere pausen, waaronder Leo X in 1516 en Paulus III in 1634. Zo is de “gift” van Afrika aan Portugal, geworteld in de theologie van plenitudo potestatis en gesteund door drie pausen, een onmiskenbaar historisch feit dat de rol van het pausdom in de ontwikkeling van het kolonialisme aantoont.

De pauselijke “vrijgevigheid” bleef niet beperkt tot Portugal; ook Spanje werd begunstigd. Het is bekend dat paus Alexander VI aan de Spaanse vorsten de eilanden en landen toekende die waren of zouden worden ontdekt. Hij trok zelfs een denkbeeldige lijn honderd mijl ten oosten en zuiden van de Azoren en Kaapverdische eilanden om de gebieden van de Spaanse en Portugese kroon te verdelen. In zijn bul Inter Caetera van 4 mei 1493 erkende Alexander VI de aanwezigheid van goud, specerijen en vele andere rijkdommen in de nieuw ontdekte gebieden. De paus, die zich bevoegd achtte “vrijelijk, met zekere kennis en op grond van volle apostolische macht,” verleende de katholieke vorsten “volledige, vrije en absolute macht, gezag en jurisdictie” over deze gebieden.

Het christendom, dat had moeten bevrijden, werd ingezet om te overheersen. Voor vele volkeren hield het kruis op een symbool van hoop te zijn en werd het een symbool van onderwerping. Hele culturen werden vernietigd met de zegen van een theologie die de macht diende. Die geschiedenis is niet voorbij. Zelfs vandaag zijn er religieuze discours die uitsluiting en ongelijkheid rechtvaardigen. De Kerk was niet slechts toeschouwer: zij was een hoofdrolspeler in een systeem dat geloof gebruikte om te onderdrukken. Wat het ernstigste is, is dat velen dit bewust deden, met rituelen, zegeningen en pauselijke documenten. Theologie, in plaats van profetisch te zijn, werd een verdovend middel dat de macht rechtvaardigde. Ze troostte de rijken in plaats van hen op te roepen tot bekering. Zo verraadde ze het Evangelie, dat geen rijken of rijken der aarde zegent. Als de Kerk haar geloofwaardigheid wil herwinnen, moet ze deze geschiedenis met moed onder ogen zien. Ze moet de wortels onderzoeken die zulke blindheid mogelijk maakten.

Vandaag ontvangt het heersende systeem van overheersing — het kapitalisme gebaseerd op privébezit en marktwerking — geen veroordeling of bevraging vanuit de kerkelijke hiërarchie die nog steeds de macht binnen de Kerk bezit. Tijdens de Mis wordt de evangelische boodschap die dit systeem uitdaagt gereduceerd tot een korte liturgische lezing, meestal gevolgd door een oppervlakkige en niet-verbonden interpretatie die nalaat de wereld te willen veranderen volgens Jezus’ visie. De banden met rijkdom en macht blijven het kerkelijk handelen vormgeven, dat vaak de gelovigen richt op devotionele praktijken en erediensten gericht op eeuwige redding, zonder concrete veranderingen te bevorderen in aardse structuren van onrecht.

Het authentieke Evangelie blijft leven, niet in de macht, maar aan de marges, bij degenen die Jezus volgen met liefde en zonder privileges te zoeken. Hij kwam niet om structuren te bevestigen, maar om een nieuw leven te ontsteken, gebaseerd op vrijheid en liefde. Vandaag is er een dringende nood om terug te keren naar Jezus — niet de geïnstitutionaliseerde, maar Degene die met de armen meeloopt en onrecht confronteert. De vraag is niet wat de Kerk wil, maar wat de wereld nodig heeft: gerechtigheid, brood, tederheid, waarheid. Alleen door deze woorden te belichamen kan het christendom zijn ziel terugvinden. Wie deze weg gaat, is niet alleen: hij wandelt met de gewonden, de dromers en met God zelf, die zich niet oplegt van bovenaf, maar zich schenkt van onderuit. Dit Evangelie wordt niet gepreekt — het wordt geleefd. En alleen zo kan het christendom van zichzelf worden gered.